Waar moet een constructievloer aan voldoen? | 16-april-2018 |
Een uitgebreid doch beknopt overzicht van alle eisen, normen en voorschriften
Ga er maar aanstaan, als vloer, om aan alle eisen te voldoen. Je zou er moe van worden. Sterker nog, de zoektocht alleen al naar alle benodigde eigenschappen en normen die erop losgelaten moeten worden, is al een hels karwei. Hieronder vatten we het uitgebreid doch beknopt voor je samen.
Mechanische eigenschappen van constructievloeren, systeemvloeren
Het vermogen om de belastingen te spreiden (opnemen van geconcentreerde lasten van bijvoorbeeld scheidingswanden) is onder andere afhankelijk van het materiaal van de vloerconstructie. Betonvloeren hebben een groot vermogen om de optredende belastingen te spreiden, zodat de flexibiliteit ten aanzien van het plaatsen van scheidingswanden groot is. Cellenbetonvloeren hebben ook een goed vermogen om belastingen te spreiden maar ten opzichte van de betonvloeren is de vereiste vloerdikte groter. Deze vloeren hebben een gering vermogen om belastingen te spreiden. De belastingen uit scheidingswanden worden opgenomen door onderliggende balken, zodat meestal alleen lichte scheidingswanden kunnen worden toegepast. Bij toepassing van zware steenachtige scheidingswanden kunnen bij grotere overspanningen onacceptabele doorbuigingen van de vloer tussen de balken optreden.
De belastingen waaraan vloeren weerstand moeten bieden zijn:
- Permanente belastingen (eigen gewicht van de vloer, rustende belasting van vloer- en plafondafwerkingen, belasting van scheidingswanden, installaties e.d.);
- Veranderlijke belastingen (gebruiksbelastingen en geconcentreerde lasten volgens NEN-EN 1990);
- Bijzondere belastingen (bijvoorbeeld explosiebelasting e.d., deze belastingen worden alleen in rekening gebracht als de kans op optreden groot is).
De weerstand tegen deze belastingen is afhankelijk van de kwaliteit van de vloer zelf, de overspanning, de dikte en het materiaal. Verder is de toegepaste druklaag van grote invloed. De invloeden zijn te uitgebreid en per vloertype te verschillend om hier de berekeningswijze te behandelen. Volstaan wordt met de verwijzing naar de relevante normen.
Om aan de prestatie-eis voor constructieve veiligheid te voldoen zijn de volgende normen relevant:
- Met betrekking tot sterkte: NEN-EN 1990, NEN-EN 1992-1-1, NVN 6725 en NEN-EN 1996-1-1;
- Met betrekking tot vervorming: NEN-EN 1990, NEN-EN 1995-1-1 en NEN-EN 1993-1-1.
Bij betonvloeren worden de mechanische eigenschappen door wapening, voorspanning e.d. bepaald. Om de juiste producten met betrekking tot de vigerende bouwregelgeving te hanteren, is het van belang de KOMO-attesten-met-productcertificaten bij de keuze van een vloer in acht te nemen. In deze attesten zijn verklaringen over de prestaties van een constructievloer en zijn geschiktheid voor een bepaald toepassingsgebied opgenomen.
Vuur, explosie en constructievloeren, systeemvloeren
In het thema-artikel Brandveiligheidseisen voor constructievloeren tref je een beknopt overzicht met links naar alle relevante normen en artikelen in het Bouwbesluit.
Gassen, vloeistoffen, vaste stoffen en constructievloeren, systeemvloeren
Luchtdoorlatendheid
Dit aspect is van belang voor de afdeling "energiezuinigheid" van het Bouwbesluit. Voor de bepaling van de luchtdoorlatendheid verwijst het Bouwbesluit naar NEN 2686. Volgens deze norm mag de begane grondvloer of een uitkragende vloer geen grotere luchtvolumestroom toelaten dan 0,2 m3/s. Met deze eis wordt bereikt dat het warmteverlies ook bij een sterke wind beperkt blijft.
Waterdichtheid
Een vloer is blijkens NEN 2778 waterdicht, indien onder invloed van een gestandaardiseerde beregeningsproef en een ter plaatse voorkomende hoogste grondwaterstand, die gedurende een genormeerde tijdsduur in stand moet worden gehouden, niet zichtbaar water wordt doorgelaten en het binnenoppervlak van de vloer over een dikte van 0,01 m niet vochtig wordt.
In het algemeen moet het indringen van water in een constructievloer worden vermeden. Steenachtige vloeren dienen niet aan beide zijden waterdicht te zijn afgewerkt; eventueel in de vloer gedrongen water kan er dan weer uit. Houten vloeren moeten zodanig zijn ontworpen dat er voldoende ventilatie plaats kan vinden. Stalen vloeren moeten in vochtige omgevingen door coatings en oppervlaktebehandelingen tegen het indringen van water worden beschermd.
Voor de bepaling van de waterdichtheid, wateropname en de binnen oppervlaktetemperatuur van vloeren verwijst het Bouwbesluit naar NEN 2778. Volgens deze norm moet een vloer die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, toiletruimte of badruimte en de kruipruimte, waterdicht zijn. De waterdichtheid wordt meestal door een waterdichte afwerklaag bereikt.
Diffusie
De waterdampdoorlatendheid van vloeren is vooral bij begane grondvloeren van belang in verband met vochttransport vanuit de kruipruimte.
Tussen de kruipruimte en het bewoonbare deel van een woning vindt via de kieren in de vloer een luchtstroom plaats. Deze luchtstroom voert waterdamp met zich mee. Om deze ongewenste toevoer van waterdamp vanuit de kruipruimte naar de woning te voorkomen, wordt in het Bouwbesluit aan de genoemde ondichtheden een grens gesteld. De specifieke luchtstroom tussen kruipruimte en woning wordt bepaald volgens NEN 2690.
Volgens NEN 2690 mag de specifieke luchtvolumestroom voor een begane grondvloer maximaal 20·10-6m3/(m2·s) bedragen. In de praktijk betekent dit dat een begane grondvloer van 50 m2 niet meer dan 7 cm2 aan luchtopeningen mag hebben.
Met deze eis wordt voorkomen dat ten gevolge van infiltratie van vochtige lucht vanuit de kruipruimte, de relatieve luchtvochtigheid in een verblijfsgebied van een woning een zodanig hoge waarde bereikt, dat oppervlaktecondensatie zou kunnen ontstaan.
Op vochtige plaatsen vormen zich schimmels e.d., die aanleiding zijn tot de vorming van allergenen. Deze allergenen kunnen bij de mens allergische reacties veroorzaken. Met betrekking tot de afdeling "gezondheid" van het Bouwbesluit moet daarom vochtophoping als gevolg van condensatie worden vermeden.
Het gevaar voor inwendige condensatie en langdurige oppervlaktecondensatie bestaat wanneer in de vloerconstructie relatief koude binnenoppervlakken (zogenoemde koudebruggen) aanwezig zijn. Deze situaties kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een woonkamer boven een onderdoorgang of een woonkamer op de verdieping die gedeeltelijk uitkraagt. In NEN 2778 wordt de "factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte" gehanteerd. Deze factor geeft de verhouding aan tussen de temperatuur van het binnenoppervlak van de vloer en het verschil tussen de genormeerde binnentemperatuur en de genormeerde buitentemperatuur.
Met berekeningen kan worden gecontroleerd of een bouwkundig detail voldoet aan deze factor, afgekort tot temperatuurfactor of f-factor. Afhankelijk van de aard van het gebouw moeten de details aan de volgende waarden van de f-factor voldoen:
- f ≥ 0,65 voor tot woning bestemde gebouwen
- f ≥ 0,50 voor niet tot bewoning bestemde gebouwen
Om de vereiste f-factor te realiseren, en daarmee een koudebrug te voorkomen, kan het nodig zijn om constructieonderdelen of delen daarvan (extra) te isoleren.
Vochtopname
Als gevolg van het gebruik van water in een ruimte kan water in de vloer doordringen, waardoor rotting of lekkage kan ontstaan. Om dit te voorkomen worden in het Bouwbesluit eisen aan de vochtopname gesteld. Hierbij mogen vloeren in bepaalde ruimten slechts een beperkte vochtopname hebben. De vochtopname van een vloer dient met behulp van NEN 2778 te worden bepaald. Volgens deze norm mogen vloeren in bad- en toiletruimten gemiddeld geen grotere wateropname hebben dan 0,01 kg/(m2·s1/2), waarbij op geen enkele plaats op die oppervlakte de wateropname groter mag zijn dan 0,2 kg/(m2·s1/2). Deze waarden worden meestal niet door de constructievloer bereikt maar door het toepassen van een geschikte vloerafwerking, zoals keramische tegels, kunststof e.d.
Veranderingen
Onder wisselende vochtomstandigheden en temperatuur kunnen bij betonvloeren maatveranderingen optreden. Lengteveranderingen in een vloer kunnen spanningen in andere delen van de constructie veroorzaken als er geen voorzieningen in de vorm van dilataties worden getroffen. Indien het vochtgehalte aan de onderzijde van de vloer hoger is dan aan de bovenzijde, vindt een grotere uitzetting aan de onderzijde plaats en ontstaat een kromming in de vloer. De absolute waarde van de vervorming is lager dan een vervorming ten gevolge van de temperatuur maar door de combinatie van een hoge temperatuur en een hoog vochtgehalte aan één zijde van de vloer, kunnen aanzienlijke vervormingen optreden.
Houten vloeren zwellen door het opnemen van vocht maar dit vormt geen aanleiding tot het doorbuigen van de vloer.
Bestandheid
In het algemeen zal van de constructievloer geen bijzondere chemische bestandheid worden geëist. De constructievloeren worden meestal van een vloerafwerking voorzien, zodat de constructievloer in iedere gebruikssituatie een geschikte bescherming zal krijgen.
Via de onbeschermde onderzijde kan eventueel vocht in de betonvloer dringen maar hiertegen zijn de betonvloeren goed bestand. Wel kunnen ontsierende vlekken op eventueel pleisterwerk ontstaan.
Thermische eigenschappen van constructievloeren, systeemvloeren
Uitzetting
Door een verschil in uitzetting van de constructievloer en de daarop aangebrachte vloerafwerking, kunnen zich grote spanningen voordoen in de materialen zelf of de hechtlaag tussen beide onderdelen. In onderstaande tabel zijn de gegevens over de lineaire uitzettingscoëfficiënten van de vloeren opgenomen. Bij houten vloeren is de lineaire uitzettingscoëfficiënt afhankelijk van de vezelrichting van het hout.
Materiaal | Lineaire uitzettingscoëfficiënt, 10-6K-1 |
beton | 13 |
cellenbeton | 5 |
keramisch | 6 |
hout | 4 (langsrichting), 30 (dwarsrichting) |
staal | 12 |
Geleiding
Voor vloeren stelt men alleen dan eisen aan de thermische isolatie, indien de vloer een scheiding vormt tussen een verblijfsruimte en een kruipruimte of tussen een verblijfsruimte en buitenruimte (uitkragende vloer).
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De bepaling van de EPC ligt vast in de norm NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze norm geldt voor zowel nieuwbouw van woningen als utiliteitsbouw.
EPC | |
Woningen en woongebouwen | 0,4 |
Bijeenkomstfunctie | 1,1 |
Celfunctie | 1,0 |
Gezondheidszorgfunctie met bedgebied | 1,8 |
Gezondheidszorgfunctie anders dan met bedgebied | 0,8 |
Kantoorfunctie | 0,8 |
Logiesfunctie in logiesgebouw | 1,0 |
Onderwijsfunctie | 0,7 |
Sportfunctie | 0,9 |
Winkelfunctie | 1,7 |
De EPC wordt bepaald door het karakteristieke energiegebruik te delen door een toelaatbare karakteristieke energieprestatie. In het karakteristieke energiegebruik zijn de energiegebruiken voor ruimteverwarming, warm tapwater, ventilatoren, pompen, verlichting en ook het eventuele energiegebruik voor koeling en bevochtiging verwerkt. In de toelaatbare karakteristieke energieprestatie zijn de grootte en vorm van de woning of het gebouw verwerkt.
De EPC-norm zoals we die nu kennen wordt eind 2020 vervangen door de ‘BENG’-norm (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). Vanaf dan moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland aan deze norm voldoen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft een handreiking ontwikkeld voor het berekenen van de indicatoren van zeer energiezuinige woningen en utiliteitsgebouwen op basis van de huidige bepalingsmethode NEN 7120. Deze indicatoren worden gebruikt om de eisen te beschrijven van BENG.
De warmteweerstand van een vloer wordt berekend volgens NTA 8800. Voor de berekening zijn de warmtegeleidingscoëfficiënten van de diverse vloeren benodigd. Ter indicatie zijn de onderstaande tabel de warmtegeleidingscoëfficiënten van ongeïsoleerde constructievloeren opgenomen. Bij fabrieksmatig geïsoleerde constructievloeren wordt de isolatiewaarde door de fabrikant opgegeven en in de meeste gevallen zal aan de isolatie-eis worden voldaan. Bij de constructievloeren die in het werk geïsoleerd moeten worden is het noodzakelijk de isolatielaag te berekenen, zodat aan de eis voor begane grondvloeren kan worden voldaan.
Uit de tabel blijkt dat de warmtegeleidingscoëfficiënt van stalen (ongeïsoleerde) vloeren zodanig hoog is, dat de bijdrage aan de thermische isolatie kan worden verwaarloosd. De thermisch isolatie-index is de totale isolatiewaarde van de woning en wordt bepaald volgens NTA 8800.
Thermische eigenschappen van constructievloeren
Materiaal | Warmtegeleidingscoëfficiënt, W/(m·K) |
beton | 1,90 - 2,25 |
cellenbeton | 0,14 - 0,22 |
keramisch | 0,75 - 1,30 |
hout | 0,14 - 0,23 |
staal | 41 - 52 |
Absorptie
De absorptie van warmte is van invloed op de behaaglijkheidservaring in de ruimte. Door de absorptie van warmte (warmteaccumulatie) kunnen de temperatuursveranderingen in een ruimte worden genivelleerd. Door warmteaccumulatie ontstaat een faseverschil tussen het temperatuurverloop aan de buiten- en binnenzijde van de vloer. De mate van warmteaccumulatie is afhankelijk van de aard en massa van het materiaal.
Steenachtige vloeren hebben een hoog, stalen en houten vloeren, een laag warmte accumulerend vermogen. Bij steenachtige vloeren zijn daarom de wisselingen van buitentemperatuur binnen veel later waarneembaar dan bij houten of stalen vloeren het geval is.
De combinatie van steenachtig materiaal (hoge accumulatie) en isolatiemateriaal (lage warmtegeleiding) zorgt voor een sterke afvlakking van het temperatuurverloop, met als gevolg een relatief lage binnentemperatuur in de zomer en een relatief hoge nachttemperatuur in de winter.
Akoestische eigenschappen van constructievloeren, systeemvloeren
Luchtgeluidsisolatie
Met het oog op de afdeling "gezondheid" worden in het Bouwbesluit eisen aan de geluidswering gesteld. Het Bouwbesluit verwijst in dit kader naar NEN 5077.
De vrije indeelbaarheid is een belangrijk uitgangspunt in het Bouwbesluit. Vanwege deze vrije indeelbaarheid worden de meetgegevens herleid naar een standaard- of wel karakteristieke situatie.
Als maat voor de luchtgeluidsisolatie, wordt het begrip luchtgeluidsniveauverschil (Ilu;k) gehanteerd. Dit is de waarde die de luchtgeluidsisolatie tussen twee ruimten aangeeft, herleid naar gestandaardiseerde afmetingen van de ontvang-ruimte.
In de praktijk wordt voor een vloer de luchtgeluidniveauverschil (Ilu) in een ruimte gemeten, daarna worden deze metingen herleid naar gestandaardiseerde afmetingen van die ruimte en de karakteristieke luchtgeluidniveauverschil (Ilu;k) bepaald.
Momenteel wordt in het Bouwbesluit Ilu;k ≥ 0 dB geëist. In het kader van Duurzaam Bouwen is volgens SBRCURnet een verhoging van 5 dB nodig. Deze verhoging (Ilu;k ≥ + 5 dB) is opgenomen als aanbevelingen voor een hogere geluidsisolatie binnen het pakket Duurzaam Bouwen (DuBo), maar behoren nog niet tot het 'standaardpakket'.
Voor de toetsing aan deze eisen is echter een beoordeling van de totale constructie vereist. Naast de diverse vloerelementen en hun aansluitingen onderling, zijn ook andere constructiedelen en hun aansluitdetails van belang. Voor vloeren kan men de aansluitdetails die in de diverse kwaliteitsverklaringen (KOMO-attesten) zijn opgenomen, hanteren. Bij toepassing van andere details dient door middel van beproeving te worden aangetoond dat de vloer aan de gestelde eisen voldoet.
In NEN 5077 wordt tevens gesproken over de karakteristieke geluidswering van een uitwendige scheidingsconstructie (GA;k). Deze waarde is van toepassing op vloeren indien ze uitkragen en daarmee een uitwendige scheidingsconstructie vormen. Onder GA;k wordt de waarde verstaan, die het verschil weergeeft tussen het niveau van het invallende geluid aan de buitenzijde van de scheidingsconstructie en het geluidsniveau in een achter die scheidingsconstructie gelegen ruimte, herleid naar gestandaardiseerde afmetingen van die ruimte. De waarde van GA;k moet minimaal 20 dB(A) bedragen. In de regel wordt aan deze eis zonder extra maatregelen voldaan. Alleen in zones waar zich een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) voordoet zijn aanvullende maatregelen nodig. Deze zones bevinden zich onder meer rond snelwegen, spoorwegen, industrieterreinen en luchtvaartterreinen.
Contactgeluidsisolatie
Ten aanzien van de contactgeluidsisolatie wordt in het Bouwbesluit ook naar NEN 5077 verwezen. Als maat voor de contactgeluidsisolatie tussen twee ruimten, wordt het begrip gewogen contactgeluidniveau (Ico) gehanteerd. Herleiding van deze waarde naar gestandaardiseerde afmetingen is hierbij niet nodig, omdat deze waarde onafhankelijk is van de afmetingen van de ontvangruimte.
Momenteel wordt in het Bouwbesluit Ico ≥ + 5 dB geëist. In het kader van Duurzaam Bouwen is volgens SBRCURnet een verhoging van 5 dB nodig. Deze verhoging (Ico ≥ + 10 dB) is opgenomen als aanbevelingen voor een hogere geluidsisolatie binnen het pakket Duurzaam Bouwen (DuBo), maar behoren nog niet tot het 'standaardpakket'.
Voor de toetsing aan deze eisen is echter een beoordeling van de totale constructie vereist. Naast de diverse vloerelementen en hun aansluitingen onderling, zijn ook andere constructiedelen en hun aansluitdetails van belang. Voor vloeren kan men de aansluitdetails die in de diverse kwaliteitsverklaringen (KOMO-attesten) zijn opgenomen, hanteren. Bij toepassing van andere details dient door middel van beproeving te worden aangetoond dat de vloer aan de gestelde eisen voldoet.
Geluidsabsorptie
De geluidsabsorptie van vloeren is van invloed op de nagalmtijd in een ruimte. Om ongewenste galmeffecten in gemeenschappelijke verkeersruimten (trappenhuizen, besloten galerijen e.d.) te vermijden en daardoor geluidshinder in de aangrenzende woningen te beperken, worden in het Bouwbesluit eisen aan de geluidsabsorptie gesteld.
De absorptie wordt bepaald door zowel vloeren als wanden en het plafond van de ruimte. Een constructievloer wordt meestal van een vloerafwerking voorzien, zodat voor de ruimte de absorptie van de vloerafwerking relevant is.
Naar >> Basiskennis Bouwkunde - Constructievloeren, Systeemvloeren |